Walter Van Beirendonck ontvangt op een moment dat zijn indrukwekkende en bijna veertig jaar durende carrière nog steeds doorraast, de Jury Prize tijdens de uitreiking van de Belgian Fashion Awards. Naar aanleiding daarvan hadden we een gesprek met hem.

Walter Van Beirendonck

Walter Van Beirendonck © Filep Motwary

Wie is Walter Van Beirendonck?

  • studeert als designer af aan de modeafdeling van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen in 1980
  • richt in 1983 eigen label Walter Van Beirendonck op 
  • start in 1985 als docent aan de modeafdeling KASK Antwerpen
  • breekt door als deel van ‘De Antwerpse Zes’ samen met Dirk Van Saene, Dries Van Noten, Ann Demeulemeester, Marina Yee en Dirk Bikkembergs 
  • runt het invloedrijke multilabel store Walter van 1998 tot 2012
  • conceptualiseert stadsinterventie doorheen Antwerpen Mode 2001 Landed/Geland 
  • wordt in 2007 benoemd tot directeur van de modeafdeling KASK Antwerpen 
  • is curator van tentoonstellingen Dream The World Awake in MoMu Antwerpen (2011-2012), Powermask (2017-2018), WOEST (2019-2020) en Blind Date (2020)
  • is gastontwerper voor collabs met merken van JBC, Coca-Cola, Eastpak tot IKEA
  • verkoopt zijn collecties wereldwijd in winkels als Dover Street Market (wereldwijd), Vier (Antwerpen), Stijl (Brussel), Comme des Garçons Trading Museum (Tokio), LN-CC (Londen), Common Place (Beijing), Song (Wenen), Concrete (Amsterdam), Air Moscow, Congruent Space (Chicago),…
  • showt als laatste onafhankelijke designer van zijn generatie al meer dan 25 jaar lang Walter Van Beirendonck-collecties tijdens de officiële Paris Fashion Week 
  • www.waltervanbeirendonck.com

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe artikels in dit magazine? Schrijf je in op onze nieuwsbrief!

Jurylid Serge Carreira deelde het volgende: “Walter spreekt een internationale taal. Hij heeft een verreikende stem die zich niet opzij laat duwen.” Juryvoorzitter Chris Dercon vulde aan: “Het label Walter Van Beirendonck is Mode met een grote meerwaarde. Er zit een hoogdringendheid in de statements die Walter de wereld instuurt. Hij formuleert een antwoord op vragen die ons wakker houden.” ​

Wat doet zo’n erkenning met je?

Niet dat ik er ongeduldig op zat te wachten, maar ik ben natuurlijk blij met deze award. Het is een teken van respect en waardering voor mijn werk door mensen die toch echt op de hoogte zijn van wat er gebeurt in de modewereld, zoals Chris Dercon en in een vorige editie Patrick Scallon. Los van deze prijs heeft het ook tijdens mijn carrière relatief lang geduurd vooraleer ik dezelfde appreciatie kreeg als sommige anderen van ‘De Zes +1’. Mijn onconventionele aanpak heeft steeds voor- en tegenstanders opgeleverd. Bij mijn collecties is het misschien af en toe minder duidelijk hoeveel belang ik hecht aan vormen, snit, stoffenkeuze en kwaliteit dan bij collecties die voornamelijk zwart of deconstructief zijn. Mijn gebruik van kleur, de uitbundigheid en de statements overstemmen voor sommigen mijn aandacht voor techniek en precisie en dat maakte het blijkbaar niet altijd makkelijk om mijn werk op dezelfde manier in te schatten.

De New York Times verwees in 2019 inderdaad naar het ‘couture level craftsmanship’ van je designs.

Voor mij is het enorm belangrijk een juist evenwicht te creëren. Dat moet wel met dit soort van extreme experimenten. Ik ben elk seizoen opnieuw heel lang bezig met dat proces. Dat heeft veel te maken met mijn traditionele leerschool bij Bartsons, waar ik na mijn studies heb gewerkt op constructie en tailoring van kledingstukken, op fittings en verbeteringen van hun trenchcoats.

SS 22 Neon Shadow © Ronald Stoops

SS 22 Neon Shadow © Ronald Stoops

SS 22 Neon Shadow © Ronald Stoops

Bartsons was een lokaal regenjassenmerk, een soort Belgisch equivalent van Burberry. Je ging er aan de slag als pas afgestudeerde. Kun je over die periode meer vertellen?

Ik weet nog dat ik bij het eerste sollicitatiegesprek een leren Montana-blouson aanhad. Ik voelde me er een beetje uit de toon springen, maar Bartsons was het gewoon te werken met mensen van de Antwerpse Modeacademie. Ze waren er flexibel en gaven je ook de kans om bij te leren. De ontwerpstudio lag naast de fabriek waar alles geproduceerd werd: zo kon je overleggen met de patroonmakers, naaisters en stiksters. Een enorm nuttig leerproces.

SS 22 Neon Shadow © Ronald Stoops

SS 22 Neon Shadow © Ronald Stoops

SS 22 Neon Shadow © Ronald Stoops

Wanneer begon het dan bij jou te kriebelen om meer aan je eigen collecties te werken en internationaal door te breken?

Ik werkte naast Bartsons ook bij Flair als stylist. Enkel ’s avonds of in het weekend kon ik aan mijn eigen collecties werken. Voor mij was het van in het begin duidelijk dat mijn output nood had aan een internationaal publiek. Na de British Designer Show (de doorbraak van de Antwerpse Zes in Londen in 1986, red.) was een van mijn eerste klanten het gerenommeerde Browns in Londen, die meteen een mooie etalage creëerden voor ‘Let’s Tell a Fairytale’, de tweede collectie die ik toonde in Londen. Ondertussen hadden we als ‘The Antwerp Six’ ook de aandacht getrokken van de internationale pers, en magazines zoals Blitz en The Face schreven over ons.

Was die internationale exposure ook financieel merkbaar zodat het makkelijker werd om je eigen label gaande te houden?

Omdat ik keihard werkte bij Bartsons en Flair had ik een inkomen om te investeren in de collecties. De manier waarop we toen werkten, was best kleinschalig. Het was niet makkelijk om alles rond te krijgen, extra jobs waren nodig om te kunnen investeren. Dat was best wel een opgave.

Wanneer was eigenlijk de eerste keer dat je naar het buitenland trok?

Als jonge tiener gingen we met school op bezoek in Londen en Parijs. Als gezin deden we uitstapjes met de auto naar Duitsland en ook regelmatig naar Londen – met de hovercraft was dat toen.

SS 21 Mirror © Erik Peiren

SS 21 Mirror © Erik Peiren

SS 21 Mirror © Erik Peiren

SS 21 Mirror © Erik Peiren

SS 21 Mirror © Erik Peiren

SS 21 Mirror © Erik Peiren

Je ouders waren zelfstandigen, met een eigen garage. Denk je soms dat er uit die periode nog bepaalde inspiratie voortkomt in je werk?

Ik herinner me mijn vader vooral in overalls. Mijn moeder deed het bureauwerk en we gingen vaak samen naar Antwerpen om wisselstukken te halen. Dan deed ze altijd wel moeite om zich op te kleden en gingen we naar Princess en de Innovation. Ik bracht ook heel veel tijd door met mijn grootmoeder. Ze zei: “Je moet zien dat je altijd een job hebt waar je een wit hemd kan dragen, dat is belangrijk.” Het kostuum met het witte hemd was waar je naar moest streven. Maar dan word je een puber en door muziek en zo ga je op zoek naar meer. Toen ik op mijn achttiende de stap zette naar de Modeacademie van Antwerpen, ging de wereld open voor mij.

Uiteindelijk ben je heel veel gaan betekenen voor Antwerpen en ben je hier ook altijd gebleven, ondanks kansen in het buitenland. Hoe kijk je daarop terug?

Ik ben heel vlug les gaan geven aan de Academie en had me geëngageerd om twee dagen per week hier te zijn. Dirk (Van Saene, zijn partner, red.) had de kans om via de Gouden Spoel die hij won bij Jean Paul Gaultier te gaan werken. Maar hij besliste om dat niet te doen omdat we al een koppel waren en ik niet meekon. Dat soort beslissingen heeft grote gevolgen en natuurlijk weet je niet hoe het anders was geweest. Door hier te blijven en me heel intensief in te zetten voor de school en de stad kwam het buitenland ook gewoon naar hier. We hebben zelfs showrooms georganiseerd in Antwerpen. In de showroom van Dries Van Noten, waar ik ook in het gebouw zat, hebben we een week op poten gezet waar belangrijke internationale pers op afkwam. Daily News Record, Women’s Wear Daily – ze trokken allemaal naar Antwerpen om ons te zien in onze habitat. Hun artikels begonnen dan weer toeristen aan te trekken. Daarom denk ik dat we nog steeds zo verbonden zijn met Antwerpen.

Eind jaren 90 creëerde je de outfits voor de PopMart-tour van U2, een van de meest indrukwekkende concertreeksen uit die periode. Hoe is die samenwerking tot stand gekomen?

Ik had in januari 1997 mijn ‘Avatar’-show gedaan in Parijs. De styliste van U2, Sharon Blankson, was fan en had mij naar voren geschoven bij de band. Ik schrok er wel wat van, ik had niet meteen affiniteit met U2 en hun look indertijd. Maar ze bleven aandringen. Ze vlogen me naar Dublin waar ik was uitgenodigd in een atelierstudio waar ze allemaal samen waren. En daar stond die fantastische maquette van PopMart. Bono verduidelijkte dat het concept veel samenwerkingen behelsde met kunstenaars. Ik heb ingestemd en ze gaven me carte blanche. Op een paar weken tijd hebben we alles uitgetekend. Het idee was om elk bandlid om te bouwen tot een ‘Action Man’ met specifieke namen en karakteristieken. Ze waren enorm enthousiast. Het was een helse rit om alles binnen deadline af te werken. We zijn dan naar Las Vegas gevlogen en hebben daar best lang gelogeerd. Ze hadden een stadium afgehuurd voor de repetities en wij zaten ernaast om de hele tijd verstellingen en fittings te doen. Bono is relatief klein, dus die wou er altijd groot en slank uitzien. Uiteindelijk kwam alles tot leven, fenomenaal en heel gedurfd. Het was een kunststatement. En door deze samenwerking zijn mijn ontwerpen ook vereeuwigd in een aflevering van The Simpsons.

outfits voor de PopMart-tour van U2 © Anton Corbijn

Voor jou is het altijd belangrijk geweest om je collecties twee keer per jaar uit te brengen tijdens Paris Fashion Week. Waarom?

Het is enorm belangrijk voor mij om te kunnen bewijzen: het is me toch weer gelukt. Omdat het echt niet evident is om die collecties, shows en alles wat erbij komt kijken iedere keer rond te krijgen. Wat de grootte van de collecties betreft, heb ik nog nooit tijdens het ontwerpen het aantal stuks geteld. Ik wil gewoon mijn verhaal kunnen vertellen en ik voel heel duidelijk wanneer het rond is.

 

Risicovolle en uitdagende projecten kunnen vaak ook leiden tot nieuwe hoogtes. Een van de meest uitgebreide modeprojecten die je hebt neergezet in België was stadsinterventie ‘Mode 2001 – Landed/Geland’. Een multimedia mode-extravaganza die zes maanden Antwerpen inpalmde. Een grote naam die je hebt overtuigd om daaraan mee te werken was Rei Kawakubo. Zij verkoopt tot vandaag jouw merk in haar legendarische Dover Street Market-stores en Comme des Garçons Trading Museum.

Hoe zijn jullie wegen eerst gekruist?

Dries Van Noten en ik hebben de eerste collectie van Rei in Parijs gezien, toen ze nog niet gekend was. Hij en ik werkten in die periode samen voor een sportswear brand, ‘Oke’. We zijn toen gewoon haar presentatie binnengewandeld. De volgende show die we zagen – en toen hadden we wel een officiële uitnodiging, denk ik – was de befaamde ‘Destroy’-collectie die door de pers omschreven werd als ‘Hiroshima-chic’: je wist echt niet wat je overkwam. Tijdens de Gouden Spoel-periode zijn we ook twee keer naar Japan gegaan op handelsmissie met de Belgische ministerdelegatie, als entertainment voor de ambassadeursvrouwen. (lacht) De eerste keer was met Martin, de tweede keer niet. We mochten op bezoek bij Comme des Garçons in hun atelier waar de patronenmakers aan het werk waren. Voor ons was dat fantastisch. We zijn ook naar andere modeshows gaan kijken, als buitenlander kon je daar gewoon binnenstappen. Ik heb Rei die keren niet ontmoet en dacht er ook niet aan dat het ooit zou klikken of dat we zouden samenwerken. Maar hoe meer je haar collecties zag tonen, hoe meer je haar enorme vrijheid, durf en kracht voelde. En dat sprak me natuurlijk enorm aan. In 2000 ben ik dan naar Parijs geweest en heb haar het Mode 2001 Landed/Geland-concept uitgelegd en dat ik een tentoonstelling over haar werk wilde organiseren. Eerst zei ze lange tijd niets. Ik dacht: “Het is om zeep.” En toen sprak ze de woorden: “No static exhibition”, want dat vond ze verschrikkelijk, blijkbaar. En ook: “Let’s do five shows.” Ik moest slikken, hoe zou dat gaan gebeuren? Maar vanaf dat ze toezei, was het zo’n fijne samenwerking. We hebben dan met een collectie vijf verschillende shows opgezet. Ik deed telkens de styling, make-up, haar en koos de locatie en muziek. Op de eerste show kwam Rei het publiek begroeten en op de front row zaten zowat alle Belgische ontwerpers. Een enorm mooi moment, omdat ze dat tot op de dag van vandaag bijna nooit doet. Nadien heeft ze de collectie die we telkens showden integraal aan MoMu geschonken.

Mutilate, Landed/Geland

Mutilate, Landed/Geland

De band met Rei bleek ook voor je label significant.

Ze toont sindsdien altijd veel respect. Walter Van Beirendonck ligt in alle Dover Street Market-winkels, de enige vestiging waar mijn lijn niet verkocht wordt, is de DSM van Tokyo. Dat komt door de aanwezigheid van Trading Museum, de enige Rei Kawakubo-shop waar ze zelf nog van A tot Z beslist wat er aangekocht wordt. En in Tokio wil ze mij dus exclusief in Trading Museum hebben liggen. En inderdaad, vanaf het moment dat ik in Rei’s winkels terecht kwam, kreeg ik plots erkenning vanuit een heel andere hoek. Als zij je serieus neemt en laat zien dat ze achter je staat, is dat natuurlijk een fijn gevoel. En we hebben net deze week nog bijbestellingen gekregen voor de Dover Street Markets, super toch? 

Zijn er retailers vandaag waar je interessante ontwikkelingen opmerkt?

Wat ik leuk vind, is dat ik in heel gevarieerde winkels lig. Van meer streetwear-focused winkels zoals Vier in Antwerpen, Concrete in Amsterdam en Congruent Space in Chicago tot Dover Street Market in Londen en Trading Museum in Tokyo – een wijd gamma. Ik kan blijkbaar verschillende publieken aanspreken, dat vind ik wel boeiend. Trading Museum en de Dover Street Markets vind ik nog steeds de sterkste concepten van nu en ik vind ergens wel dat dat begonnen is met mijn eigen winkel WAalter. Die ideeën van hoe winkels er kunnen uitzien, hebben ook opnieuw een energie-injectie gegeven aan retail. Op dit moment hou ik ook enorm van hoe ik dankzij social media rechtstreeks in contact kan staan met mijn klanten. Dat is echt wel het mooiste verschil met vroeger. Mensen sturen mij berichtjes en tonen hun outfits en ik reageer erop. Ik kan natuurlijk niet uitgebreid antwoorden, maar ik stuur wel vaak een duimpje of een korte comment. Dat vinden ze fantastisch. Het is een dynamiek die winkels overstijgt, heel tof.

De toekomst, dan: je gaat bijna met pensioen als directeur van de Modeacademie. Er gaat wat tijd vrijkomen. Hoe wil je die invullen?

Laat het heel duidelijk zijn dat ik énkel stop als directeur. Mijn label en al mijn andere projecten lopen gewoon door. Ik heb altijd tijd vrijgemaakt om uitdagende commerciële opdrachten aan te nemen of om als curator ingezet te worden en dat kon dankzij goede planning en medewerkers waar ik op kan terugvallen. Dat zal hopelijk zo blijven: ik wil dolgraag nog kostuums maken voor film of theater of tentoonstellingen cureren. Ik heb nog wel wat dromen in mijn hoofd zitten. Vlak voor de eerste lockdown had ik ook net de ‘Blind Dates’-tentoonstelling in Antwerpen afgewerkt, waar normaal een vervolg op zou komen in het S.M.A.K.. Dat zweeft nu ergens en kan misschien nog opgepikt worden. Ik heb ook de ambitie om les te blijven geven, maar op een andere manier, meer als workshops. En om op internationale tournee te gaan met live interviews voor scholen of groepen, samen met jou.

Laatste toekomstvraag: wie nomineer jij voor de volgende juryprijs van de Belgian Fashion Awards?

Demna Gvasalia doet fantastische dingen en hij komt er steeds voor uit waar hij is gevormd. Hij spreekt met liefde over zijn opleiding en docenten van de Antwerpse modeacademie en het zou trouwens mooi kunnen zijn om eens een niet-Belg die wel hier is opgeleid te kiezen.