Gelieve een meer recente versie van uw browser te installeren.
17 maart 2025
8 minuten leestijd
FAÇON JACMIN
De modesector wil verduurzamen en is naarstig op zoek naar next-gen materialen. Maar waarop letten merken zoal bij hun keuze? Hoe maken ze de afweging tussen kwaliteit, duurzaamheid en economische realiteit? Dat was stof voor discussie met Lies Mertens van het gelijknamige lederwarenmerk, Johanna Adriaens van Ida & Volta, en Ségolène Jacmin van FAÇON JACMIN.
Lies Mertens is de oprichter van het Antwerpse lederwarenmerk Lies Mertens. Duurzame materialen waren vanaf het begin een aandachtspunt. “Voor mijn eerste collectie gebruikte ik biologisch afbreekbaar leer. Duurzaam en traceerbaar, maar het verouderde niet mooi. Sindsdien kijk ik genuanceerder naar materialen.” Nu werkt Lies ook met VEGEA en MycaNova (allebei vegan), maar ze ziet tegelijk de voordelen van leer.
Johanna Adriaens is de founder van kledingmerk Ida & Volta, dat volledig in het teken staat van natuurlijke materialen. “Momenteel geven we voorrang aan linnen, omdat het Belgisch is. 95% van het proces zit in ons land; alleen het spinnen gebeurt vlak over de grens.” Verder gebruikt het team onder meer merino-wol, peace silk en knopen van de Corozo- en de Taguanoot. “Ons merk is gegroeid uit onderzoek rond materialen, traceerbaarheid en transparantie.”
Ségolène Jacmin runt FAÇON JACMIN samen met haar zus, ontwerpster Alexandra. Het duo omarmt de innovaties van hun duurzame denimproducent, Candiani, zoals regeneratief katoen en jeans afgewerkt met polymeren van paddenstoelen in de plaats van chemicaliën. Maar hun hart ligt bij upcycling. “Die stukken doen het goed, omdat consumenten bewuster shoppen, en/of omdat ze iets unieks willen.”
Lies Mertens
Een deel van de handtassencollectie van Lies Mertens is gemaakt van leer. “Zolang we vlees eten, zijn er huiden. Als we die correct verwerken, dan is leer wel degelijk een duurzaam product, dat bovendien lang meegaat.” De ontwerpster werkt met looierijen die transparant zijn over de herkomst van hun leer en de juiste certificaten hebben. Ze nuanceert wel: “Certificering is belangrijk, maar vaak kunnen enkel grote bedrijven het zich veroorloven.” Verder gebruikt Lies deadstock leer. “Mijn partner koopt overschotten bij luxehuizen, waarvan de looierijen gekend zijn. Da’s interessant, want oorsprong is vaak een heikel punt bij deadstock.”
“Zolang we vlees eten, zijn er huiden. Als we die correct verwerken, dan is leer wel degelijk een duurzaam product, dat bovendien lang meegaat.”
Lies kijkt ook naar alternatieven. “Het gebruik van leer zal afnemen, omdat we met z’n allen steeds minder vlees eten, en het aandeel van andere materialen zal verder groeien.” Die andere materialen zijn voor Lies op dit moment VEGEA en MycaNova. “VEGEA is een Italiaans leeralternatief gemaakt van resten uit de wijnindustrie. MycaNova is een ‘double upcyling’-product op basis van Tiense suiker.”
De ontwerpster wil niet radicaal kiezen. “VEGEA en MycaNova zijn elastisch en stevig, maar hebben polyurethaan nodig om tegen weersomstandigheden en slijtage te kunnen. Er worden nu schimmels ontwikkeld die polyurethaan verteren, waardoor vegan leer tóch weer afbreekbaar zou worden. Heel interessant. Maar enkel echt leer ontwikkelt patina. En komt er een kras op, kan je die eruit wrijven.” Leer en vegan leer hebben elk hun voor- en nadelen.
Lies Mertens © Jef Claes
Het financiële verhaal is volgens Lies al even genuanceerd: “De prijzen van mijn leer en vegan leer liggen dicht bij elkaar. En daarvoor kijk ik naar het hele plaatje. Vegan vellen kan je perfect berekenen, want ze zijn uniform. Je hebt geen materiaalverlies door littekens of door afwijkende vormen en maten. Bij echt leer heb je een grotere foutenmarge, maar je moet dan weer minder investeren in research over hoe je het materiaal het best gebruikt.”
Van innovaties blijft Lies op de hoogte via haar producent in Italië, die samenwerkt met een onderzoeksgroep, en via haar netwerk. “Ik zie het liefst dat de maker een visie heeft voor de toekomst. Ook tests zijn belangrijk om in te schatten hoelang iets meegaat. Ik vraag technische fiches op, die ik laat nakijken door een bevriende bio-ingenieur. Maar ik ben vooral tactiel: ik moet samples voelen en testen. Daar neem ik echt mijn tijd voor.”
Is de wereld überhaupt klaar voor nieuwe materialen? “Als klanten de keuze hebben, grijpen ze meestal naar leer”, merkt Lies. “Maar je kan ze sturen. Ik maak nu tassen in een speciale kleur enkel in MycaNova. Want mensen kiezen in de eerste plaats voor wat ze mooi vinden. Zo kan ik de leerliefhebbers verleiden om iets nieuws te proberen.” En omdat voornamelijk jongere klanten vegan items zoeken, wil Lies haar MycaNova-collectie uitbreiden met eenvoudigere, budgetvriendelijkere ontwerpen. In de toekomst hoopt ze dat er materialen op de markt komen die álle vakjes afvinken, maar voorlopig wil ze vooral nuanceren: “Niet ‘X is beter dan Y’, maar: ‘dit is een reden om voor X te kiezen, en dit een reden voor Y.’”
Johanna Adriaens © Sarah Van Looy
Samen met haar voormalige businesspartner Laure Persyn deed Johanna Adriaens een jaar lang onderzoek voor kledingmerk Ida & Volta. “We dachten niet enkel na over de buitenstof, maar ook over knopen, voeringen, vlieselines en stikgarens. We keken naar alle belangrijke fasen van het proces, en gebruikten daarvoor de ‘Close The Loop’-gids. Als we interessante leveranciers vonden, legden we ze een zestigtal vragen voor. Een uitdaging, want niet iedereen wil zeggen wie er in hun keten zit. En dan zijn er nog minimale afnames en beperkingen qua kleur. Zelfs het certificatenverhaal is complex. Een grote fabrikant met GOTS-keurmerk verft zijn stoffen misschien in Italië, terwijl dezelfde stof die om de hoek wordt geverfd geen certificering heeft, maar wel veel minder uitstoot veroorzaakt.”
Zodra Johanna en Laure de juiste antwoorden hadden, begon het experimenteren. “Je moet je design aanpassen aan de stof. Soms betekent dat: terugvallen op technieken van vroeger of uit een aangrenzende sector. Het is een andere visie op design.” De zoektocht leverde Ida & Volta een handvol vaste leveranciers op, die openstaan voor onderzoek en feedback.
“Je moet je design aanpassen aan de stof. Soms betekent dat: terugvallen op technieken van vroeger of uit een aangrenzende sector. Het is een andere visie op design.”
Goed communiceren met hen en andere partners is cruciaal voor Johanna. “We weten dat ons merino-garen lastiger is om mee te werken dan de minder duurzame, bewerkte variant. Omdat ons garen veel stof geeft op de machine van onze breister, is ze verplicht om het in serie te breien, waar ze anders meer per stuk kan werken. Ook tegenover klanten leggen we onze keuzes uit. Onze wol is duurder, maar traceerbaar tot aan het schaap.” Dat een natuurlijk materiaal per definitie meer kost, ontkent Johanna. Opschalen is volgens haar evenmin een issue. “Je moet gewoon rekening houden met een aantal dingen. Zo volg je bij peace silk het tempo waarop de rups groeit.”
Ida & Volta
Johanna gaat regelmatig naar events rond nieuwe materialen. Ze is lid van onder meer COSH!, Fibershed en Gent Fair Trade, en ze steekt haar licht op bij het Fashion and Textiles Innovation Lab van de HOGENT. “Je komt in een netwerk terecht. We houden elkaar op de hoogte.” Johanna gelooft dat er in België een mooie toekomst is weggelegd voor de vlasplant. “Hij heeft amper insecticiden nodig en kan al na honderd dagen geoogst worden. Het is inspirerend om niet alleen uit te gaan van wat je op een stoffenbeurs vindt, maar om eens te gaan praten met lokale mensen.”
Op andere vlakken kijkt Johanna net zo goed verder dan de traditionele kanalen. “Ik hou ontwikkelingen in aangrenzende sectoren in de gaten, zoals kostuumontwerp. Daar is nog ruimte om langer bezig te zijn met één stuk. Er gebeurt dus meer onderzoek naar wat er allemaal kan.” Haar tip? “Omring jezelf met mensen met expertise en een open mind.”
Alexandra en Ségolène Jacmin, FAÇON JACMIN
“In het begin keken we voor FAÇON JACMIN enkel naar natuurlijke materialen”, vertelt Ségolène Jacmin. “Maar hoe meer we over het topic te weten kwamen, hoe meer we beseften dat er nóg zaken relevant zijn. Denim gaat bijvoorbeeld lang mee en veroudert mooi.” Haar zus Alexandra gebruikt nu al drie seizoenen veel geüpcycled denim. “Je werkt met iets dat er al is; iets tastbaars. Voor ons voelt dat beter dan onszelf verliezen in vragen rond certificering en oorsprong, waarop je vaak geen eenduidig antwoord krijgt.”
“Je werkt met iets dat er al is; iets tastbaars. Voor ons voelt dat beter dan onszelf verliezen in vragen rond certificering en oorsprong, waarop je vaak geen eenduidig antwoord krijgt.”
Eerst lagen de geüpcyclede stukken alleen in de eigen winkels, maar intussen breidden de zussen het aanbod uit naar B2B. Ségolène: “Je kan dan niet langer alles zelf doen, want de hoeveelheden worden te groot. Na twee jaar inpraten op onze ateliers in Bulgarije en Portugal, gingen ze akkoord. Er komt van alle wetgeving op ons af. Voor hen is het een interessant pilootproject.”
Ségolène en Alexandra moeten altijd genoeg materiaal bij elkaar zien te krijgen. “Ons Bulgaars atelier doet de sourcing zelf; in België werken we met twee lokale sorteercentra. De sector staat onder druk nu er in ijltempo kleren van erbarmelijke kwaliteit op de markt komen. We proberen te anticiperen op problemen, en bezoeken binnenkort een centrum in Rouen. Afstand is voor ons een belangrijk criterium, net als kwaliteit. Je hebt daar scores voor: van items met een vlekje tot grote gaten. Soms denken centra dat iets nog oké is, maar wij knippen geen stukken weg en moeten de lat dus hoog leggen.”
FAÇON JACMIN
Upcycling past bij Alexandra’s trompe-l’oeil ontwerpen en levert unieke stukken op, maar het is volgens Ségolène niet de meest rendabele keuze. Er komt veel dienst na verkoop bij kijken, zeker voor B2B. “Consumenten willen soms niet dat een stuk afwijkt van wat ze in gedachten hadden, en sturen het terug. We hebben duidelijke tags en leggen upcycling met hand en tand uit, maar dan nog zijn mensen niet mee of verwarren ze het met recycling.”
Daarom wil FAÇON JACMIN nog meer inzetten op communicatie met eindklanten en buyers, en vertrekken van tweedehandsstukken die in grote hoeveelheden beschikbaar zijn. “Denk aan honderd identieke hemden van een merk dat ermee stopt. Dan is de kwaliteit wellicht ook makkelijker te controleren”, zegt Ségolène. De zussen blijven optimaliseren en hopen op innovaties. “Toen we pas begonnen, zochten we naar machines om jeansbroeken los te maken, zodat we dat niet manueel moesten doen. Die bleken er niet te zijn.”
“Ik denk dat alles met upcycling moeilijk is”, lacht Ségolène. “Maar ons geeft het net zuurstof om overproductie zo van antwoord te dienen en iets anders aan te bieden dan de rest. Ja, je moet denken aan marges en schaalbaarheid, maar als je er te veel bij stilstaat, dan doe je niets. Soms moet je gewoon beginnen.” Daarbij verdient upcycling een beter imago, vindt ze tot slot. “Alexandra laat zien dat geüpcyclede stukken niet per se patchwork moeten zijn of een vintage look hoeven te hebben. En het slaat aan. Dat is de mooiste beloning.”
Close The Loop, een tool van Flanders DC en Vlaanderen Circulair, gidst je door de hele levenscyclus van een kledingstuk, en helpt je om in elke fase duurzame keuzes te maken. Er is een volledig hoofdstuk gewijd aan grondstoffen, met inspiratie en tips over hergebruik van afval, gerecycleerde of recycleerbare stoffen, de natuur als voorbeeld, en meer.
Cookies opgeslagen