Gelieve een meer recente versie van uw browser te installeren.
26 november 2021
8 minuten leestijd
foto's © Fille Roelants
Hoewel Belgische ontwerpers en andere modeprofessionals sinds eind jaren tachtig een belangrijke rol spelen in de industrie, is er nooit een lokale modeweek geweest. Parijs is dichtbij, en sinds jaar en dag de perfecte springplank voor Belgen in de sector. Fashion Talks, een tweejaarlijkse conferentie die tegelijk met de uitreiking van de Belgian Fashion Awards wordt georganiseerd, maakt dat gebrek aan een eigen fashion week tot op zekere hoogte goed: het evenement zet de Belgische mode internationaal op de kaart, maar is tegelijk ook een zeldzame aanleiding voor modeprofessionals om samen te komen.
Gisteren vond de vijfde, uitverkochte editie plaats in de neogotische, recent gerenoveerde Handelsbeurs, de oudste beurs ter wereld. Fashion Talks, georganiseerd door de vzw Flanders DC, verenigt lokale en internationale industrieleiders, dit keer met onder meer ontwerpers Pieter Mulier, Jan-Jan Van Essche en Vanessa Bruno. Belangrijke BFA's gingen naar Walter Van Beirendonck (Juryprijs, een carrière-bekroning), Courrèges creative director Nicolas de Felice (Designer of the Year) en Meryll Rogge (Emerging Talent of the Year). Fashion Talks werd bijgewoond door zo’n 600 mensen, in een iets kleinere configuratie waardoor meer social distancing mogelijk was.
Clare Press, stichter van The Wardrobe Crisis, een podcast over duurzaamheid, bleef in Sydney voor haar openingstoespraak. “Ik heb erover nagedacht maar de wereld rondvliegen om over duurzaamheid te praten, is toch een beetje problematisch, niet?” Press had het over de gebreken van het modesysteem en over oplossingen. “Wie weet wat morgen zal brengen? We kunnen de toekomst niet voorspellen, maar we kunnen wel beslissen wie we willen zijn en waar we voor willen staan.”
“De kern is creativiteit. We zijn zo goed in heruitvinden. We ontwerpen elk seizoen, of vaker, nieuwe collecties. En toch: als je je terugtrekt en kijkt naar het modesysteem waarin we opereren, dan zie je geen evolutie. De fundamentele manieren waarop we kleding maken, verkopen, distribueren en consumeren zijn in jaren niet veranderd.”
Top of the bill bij Fashion Talks was Pieter Mulier, creative director bij Alaïa. Mulier, die meer dan vijftien jaar met Raf Simons werkte, zowel bij het eigen merk van de ontwerper als bij Jil Sander, Dior en Calvin Klein, vergeleek de baan bij Alaïa met het winnen van de loterij. “Om die functie aangeboden te krijgen, voor zo’n belangrijk huis, op een punt waarop ik bijna had besloten niet meer in de mode te gaan werken, was onverwacht. Werken voor een huis waarvan de naam nooit verbrand is en waar het niveau altijd hoog is gehouden, dat is een ware luxe.”
Alaïa is een relatief klein huis, een legendarische naam binnen de modewereld, maar niet per se bekend bij een breder publiek. “Mijn zus zei: gefeliciteerd, maar ik heb nog nooit van het merk gehoord.” Waarna Mulier ging nadenken over hoe hij Alaïa, en diens 45-jarige oeuvre, zou vertalen voor mensen die misschien nog nooit van hem hebben gehoord, of zijn kleren alleen hebben gezien op foto's.
“Ik denk niet dat ik belangrijk ben in het verhaal. Het gaat over Alaïa, het gaat over hem. Het is een grote klus, maar tegelijk ook een hele kleine klus.”
Pieters bood de volgende kijk op duurzaamheid: “Alaïa zou het verleden nooit uitwissen, hij maakte dingen altijd beter. Een rok uit 1981 kon in 1984 terugkomen en later nog een keer: dezelfde rok, alleen verbeterd. In de luxesector kan het niet duurzamer. Het is ook moeilijk om vintage stukken te vinden. Mensen bewaren hun Alaïa’s.”
“Ik kan niet echt in detail treden over mijn ervaringen bij Calvin Klein. Maar ik doe het toch, een beetje: we hadden het gevoel dat we de Amerikaanse droom leefden. Maar als je naar de sterren schiet, riskeer je ook terug naar beneden te vallen, en wij zijn hard gevallen. Bij Calvin ontwierpen we 16 collecties per jaar en ik walgde van de hoeveelheid product die we als het waren moesten uitkotsen. Op een gegeven moment begon ik me af te vragen, wie koopt dit? En ik weet het nog steeds niet. Bij Alaïa hoef ik mezelf die vraag niet te stellen.”
In haar openingsspeech riep Clare Press de open brief aan de mode-industrie op die in mei 2020 wereldwijd de krantenkoppen haalde. Het manifest kwam voort uit een reeks zoom meetings onder leiding van onder anderen Dries Van Noten, die een kans zag in de pandemie voor fundamentele veranderingen in het systeem, waardoor dat ecologisch en sociaal duurzamer zou kunnen worden. “Fast forward naar vandaag,” zei Press, “en het is moeilijk te zeggen hoe ver de zaken zijn gevorderd.”
In een rondetafelgesprek over overconsumptie onder leiding van Vestoj-oprichter Anja Aronowsky Cronberg, zei ontwerper Jan-Jan Van Essche dat hij de open brief had ondertekend. “Ik vond het belangrijk om de beweging vooruit te helpen,” zegt Van Essche, die onlangs het tienjarig bestaan van zijn eigen lijn vierde en mede-eigenaar is van Atelier Solarshop in Antwerpen. “Maar tegelijkertijd bevestigde het pamflet me dat onze manier van werken niet verkeerd is. Het voelde meer als een begin: ik zou het manifest ondertekenen en dan konden we kijken wat we nog kunnen en moeten verbeteren.”
“Ik heb lang getwijfeld over het systeem”, voegt de in Parijs gevestigde ontwerper Vanessa Bruno toe. “Ik maak al meer dan 25 jaar collecties. Ik geloof in stukken die je keer op keer kunt dragen. Op een gegeven moment besloot ik terug te gaan van vier collecties per jaar naar twee collecties, en die bovendien kleiner te maken. Het veranderde het ritme van mijn bedrijf, maar het bedrijf is er nog steeds. Het is mogelijk om te veranderen.”
Aronowsky Cronberg merkte daarna op dat er een verschil bestaat tussen kleine veranderingen en systemische veranderingen. “Het tempo verlagen, naar twee collecties gaan in plaats van vier, is een verandering die heel gemakkelijk kan worden geïntegreerd in het bestaande systeem.” Uiteindelijk beschouwen we mode nog steeds als iets dat na pakweg een seizoen passé is en moet vernieuwd worden. De spullen van vorig seizoen blijven vooralsnog minder relevant dan de mode van dit seizoen.”
Maar wie moet verandering doorvoeren? Is het een taak voor bedrijven of voor overheden? “Beide,” zei Van Essche. “Voor mezelf denk ik dat ik het redelijk goed doe. Maar ik ben een punt waarop ik voel dat het niet genoeg is. Ik blijf zoeken naar manieren om het systeem te veranderen. Het is iets waar ik dagelijks over nadenk. En ik geloof dat het tijd is om deze debatten te voeren.”
“Verandering moet van de industrie komen,” vond Vanessa Bruno. “Kleine groepen lopen al voorop. Het zijn de grote groepen die moeten veranderen. We leven in een democratie en ik heb liever dat mensen reageren dan dat mensen boven ons ons dicteren wat we moeten doen. Ik denk dat hoe meer mensen weten over hun kleding, waar ze vandaan komen en hoe ze zijn gemaakt, hoe makkelijker ze zelf zullen veranderen.”
“We recycleren allemaal,” zei Aronowsky Cronberg. “We sorteren glas en plastic. Maar ik vraag me af of dat niet louter een afleiding is. Het is niets vergeleken met wat er kan gebeuren als een overheid besluit om verandering door te voeren.”
“We kunnen een deel van de oplossing zijn,” zei Bruno, “maar je moet je creativiteit de vrije loop laten. Daar ben ik van overtuigd.”
Van Essche voegt toe: “Dicht bij je kernidentiteit blijven is een goed begin, maar ik denk nog steeds dat er meer nodig is. Aan het begin van de pandemie was er veel potentieel voor verandering, maar die energie is al vertraagd.”
Op de vraag wat ze graag veranderd zouden zien in het modesysteem, waren Bruno en Van Essche het eens. Ze zouden allebei graag opnieuw meer ateliers en fabrieken in Europa zien. “Ik zou graag zien dat we in Frankrijk terug opbouwen wat we jaren geleden verloren hebben. Vroeger hadden we prachtige breigoedfabrieken, geweldige kantfabrieken. Er zijn er maar weinig die nog bestaan, en alleen couturemerken kunnen het zich veroorloven om met hen samen te werken.”
“Wat heeft het voor zin om steeds verder weg te produceren?’, aldus Van Essche. ‘Ik vind de relaties met de mensen die de spullen maken die we ontwerpen, heel belangrijk. Er gaat een schat aan kennis verloren. We moeten jonge mensen aanmoedigen om ambachtslieden te worden en trots te zijn op hun werk.”
Elders, op een kleiner podium in de Handelsbeurs, gaf Hannelore Knuts een pleidooi voor de vaak hachelijke arbeidsomstandigheden van modellen. Het was haar debuut als conférencier. Knuts gaf haar lezing de titel 'Growing Up In Fashion', wat voor haar en talloze andere modellen evenveel betekent als opgroeien in het openbaar, voortdurend beoordeeld worden, en vergeleken met andere modellen, zoals koeien op een veemarkt. “Ik heb geleerd een braaf meisje te zijn, te doen wat er van me gevraagd wordt. Na verloop van tijd voelde ik me soms als een lichaam zonder mens van binnen.” Knuts, die in haar lange carrière heeft gewerkt voor iedereen van Chanel tot Gucci, sprak over beledigende castingagenten en ontwerpers, over chronische stress en twijfelachtige financiën. “Als model moet je loyaal blijven zonder enige garantie. Ik heb ooit om persoonlijke redenen nee moeten zeggen tegen een onbetaalde baan. Ik ben daarna nooit meer door die persoon geboekt. Niemand zegt nee in de mode, ook niet voor een begrafenis.”
Knuts is geëvolueerd. “Als het systeem zegt: spring, dan spring ik nog steeds, maar ik bepaal zelf hoe hoog.”
Andere sprekers op Fashion Talks waren onder meer de Canadese ‘retailgoeroe’ Doug Stephens die stelde dat winkels media zijn geworden. “De winkel is niet meer waar de retailer zegt dat hij is. De winkel kan overal zijn, of het nu je telefoon is of een fysieke plek.”
“Consumenten zijn op zoek naar vertrouwen en autoriteit. Kennis is niet langer goed genoeg. De meeste consumenten zijn ervan overtuigd dat ze meer weten van een product dan de verkoper in de winkel. In de plaats van kennis zijn ze op zoek naar expertise.” Kennis, zei Stephens, is wat je leert door over een product in een handleiding te lezen. Expertise betekent dat je het product dat je verkoopt hebt gebruikt. “Mensen willen praten met verkopers die ervaring hebben met de producten waarin ze geïnteresseerd zijn.”
Bertony Da Silva van het succesvolle streetwearmerk Arte Antwerp legde uit hoe hij als student naar Londen, Parijs of Amsterdam reisde en dat de winkels in die steden representeerden wat er op straat gebeurde. “Antwerpen stond altijd bekend om high fashion, maar niemand deed streetwear. Ik had vrienden die muzikanten waren, deejays, creatievelingen in het algemeen, en ik dacht dat we misschien iets moesten opzetten in België. Het was aan ons om een lokaal streetwear label te beginnen.”
Da Silva startte Arte Antwerp op rond 2009 met een lijn t-shirts. Zo'n vijf jaar geleden werd het een volwaardig merk. “Ik wist niet waar ik goede fabrikanten kon vinden, dus ik zei, weet je wat, ik boek gewoon een ticket naar Portugal en zoek ze zelf. Ik ging rond in Lissabon, sprak met een aantal mensen. Ze vertelden dat ik naar het noorden moest gaan, dus ik heb een treinkaartje geboekt. Als je op deuren blijft kloppen, ontmoet je op een gegeven moment de juiste personen. Ik kijk niet naar het probleem, ik kijk naar de oplossing.”
Arte Antwerp heeft nu winkels in Antwerpen en Brussel en meer dan 200 deuren wereldwijd, waaronder een recente pop-up bij department store Le Printemps de l'Homme in Parijs.
Van streetwear gesproken: “Ik hou van streetwear als het op een eerlijke manier wordt gedaan”, zei Pieter Mulier van Alaïa tijdens zijn lezing. “Ook al is het van een luxemerk, en kosten de sneakers 700 euro. Maar als zo’n merken alleen streetwear maken omdat het verkoopt, is dat belachelijk. Toen ik bij Alaïa aankwam, zei ik, ik wil geen sneakers, logo's, hoodies doen, en de mensen van Alaïa zeiden: prijs de heer, want dat willen wij ook niet.”
Cookies opgeslagen